Gewapend met een bijl, een fles water en een pakje zakdoeken gaan we naar het bos. De bijl heeft dusdanige afmetingen dat ie gewoon in de rugzak past, onzichtbaar voor de buitenwereld.
Want ja, wie gaat er nu met een bijl het bos in en vooral wat ga je daar doen.
Er moet gehakt worden. In een boom. Zo hard mogelijk.
We vinden een prachtige boom die voor ons klaar lijkt te liggen, op een plek waar we ons in ieder geval ongezien wanen. De boom is aan het einde van zijn leven gekomen, is omgevallen en het hout is zacht geworden.
We halen de bijl uit de rugzak, nemen een slok water en leggen de zakdoekjes klaar.
Er is nog een rugzak. De figuurlijke rugzak, eentje die al je hele leven op je rug hangt en je belast. Een rugzak met verdriet, boosheid een verschrikkelijk gevoel van niet gezien zijn, tranen die nooit gevloeid hebben.
De boosheid en de bijl lijken goed bij elkaar te passen. Je wilt je boosheid uiten maar hoe doe je dat zonder iemand of iets kapot te maken.
De boom ligt klaar en wacht, het hout is zacht.
Je hakt voorzichtig en zegt de dingen die je nooit kon zeggen. De boom is gewillig en de spaanders vliegen eraf. Je slaat harder en roept harder en je huilt………
De tranen die nooit gevloeid hebben.
We hebben de zakdoekjes nodig voor het zweet en de tranen.
De boom is dik, maar het hoeft niet af. De harde bijl in het zachte hout geven het gevoel alsof jouw boosheid met liefde wordt ontvangen. Het mag gewoon, je wordt gezien door de boom op de plek waar je je ongezien waande.
Door het hakken is een glimlach ontstaan in mijn ziel en in de boom.
Later blijkt dat het is alsof er een prop is weggeslagen en de opgespaarde tranen eindelijk de ruimte te krijgen om naar buiten te komen.